Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

ZB6393

Datum uitspraak1996-08-28
Datum gepubliceerd2007-10-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers95/2622 AAW/WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechtbank heeft ex art 8:64.1 Awb onderzoek geschorst; ex art 8:64.3 Awb wordt na schorsing zaak op een nadere zitting hervat; i.c. niet gebeurd.


Uitspraak

95/2622 AAW/WAO O U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], appellante, en het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen, gedaagde. I.ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij besluit van 18 januari 1994 heeft gedaagde de aan appellante krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekende uitkeringen, die werden berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 3 maart 1994 ingetrokken op de grond dat haar arbeidsongeschiktheid per die datum moet worden gesteld op minder dan 15%. De arrondissementsrechtbank te Rotterdam heeft bij uitspraak van 5 maart 1995 het door appellante tegen voormeld besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellante is bij beroepschrift (met bijlage) van 3 april 1995 in hoger beroep gekomen. Namens gedaagde is een verweerschrift (met bijlage), gedateerd 10 oktober 1995, ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 31 juli 1996. Appellante is daar verschenen, vergezeld door haar echtgenoot, H. van der Ent. Gedaagde heeft zich -zoals aangekondigd- niet laten vertegenwoordigen. II. MOTIVERING De Raad ziet aanleiding om in de eerste plaats te onderzoeken of de aangevallen uitspraak van de rechtbank op juiste wijze is tot stand gekomen. Blijkens de gedingstukken is het door appellante bij de rechtbank ingestelde beroep door de rechtbank behandeld ter zitting van 27 januari 1995. Naar is vermeld in het van die zitting opgemaakte proces-verbaal, heeft de toenmalige gemachtigde van appellante, mr H.A. Bravenboer, advocaat te Spijkenisse, op de ochtend van de zitting per fax nog een gedingstuk ingediend. Op de zitting had gedaagde zich niet laten vertegenwoordigen. In deze gang van zaken heeft de rechtbank aanleiding gevonden om het onderzoek in deze zaak te schorsen. Vervolgens heeft de rechtbank de aangevallen uitspraak gedaan. De Raad overweegt het volgende. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek geschorst. Ingevolge artikel 8:64, derde lid van de Awb wordt na een schorsing een zaak op een nadere zitting hervat in de stand waarin zij zich bevond. Ingevolge artikel 8:64, vijfde lid van de Awb kan de rechtbank bepalen dat de nadere zitting achterwege blijft. Voorwaarde voor de uitoefening van de laatste bevoegdheid is dat partijen hiervoor toestemming hebben gegeven. Deze toestemming ontbreekt in het onderhavige geval. Daarom heeft de rechtbank de aangevallen uitspraak gedaan in strijd met artikel 8:64 van de Awb. Derhalve komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Aangezien appellante erover heeft geklaagd dat haar door de gang van zaken de mogelijkheid van weerwoord bij de rechtbank is ontnomen, acht de Raad het aangewezen om met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b van de Beroepswet de zaak terug te wijzen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alsmede op het bepaalde in artikel 25, eerste lid van de Beroepswet stelt de Raad vast dat het door appellante in hoger beroep gestorte griffierecht door gedaagde dient te worden vergoed. De Raad acht termen aanwezig om op grond van van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op f 36,15 aan reiskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Wijst de zaak terug naar de rechtbank te Rotterdam; Verstaat dat gedaagdes bedrijfsvereniging aan appellante het gestorte recht van f 150,- vergoedt; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot f 36,15, te betalen door gedaagdes bedrijfsvereniging. Aldus gegeven door mr C.G.L. Plomp als voorzitter en mr A. Beuker-Tilstra en mr L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van B.C. Rog als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 1996. (get.) C.G.L. Plomp. (get.) B.C. Rog. HD/RH 26.08